INFO OVER AFGLATEN EN VAGEVUUR

Aflaten
Morgengebed In het betreffende morgengebed komt het woord 'aflaten' voor. Om de leer over de aflaten en de praktijk ervan te begrijpen, moet men inzien dat de zonde een dubbel gevolg heeft. Enerzijds leidt de zware zonde tot verbreking van de gemeenschap met God. Daardoor maakt ze ons onbekwaam voor eeuwig leven. Het gemis van het eeuwig leven wordt 'eeuwige zondestraf' genoemd.

Anderzijds brengt elke zonde, ook een dagelijkse zonde, een ongezonde gehechtheid aan de schepselen met zich mee. Deze gehechtheid heeft een loutering nodig, hetzij hier op aarde, hetzij na de dood in de toestand die vagevuur genoemd wordt. Deze loutering bevrijdt van wat men de 'tijdelijke zondestraf' noemt. Deze beide straffen moeten niet beschouwd worden als een soort wraakneming die God van buitenaf oplegt, maar als iets wat uit de aard van de zonde zelf voortvloeit. Een bekering die voortkomt uit een vurige liefde kan een volkomen loutering van de zondaar bewerken, zodat er in feite geen enkele straf meer overblijft.

Aangezien ook de overleden gelovigen, die zich in de louteringstoestand bevinden, leden zijn van de ene gemeenschap der heiligen, kunnen wij ze, onder andere door voor hen aflaten te verkrijgen, helpen bij het uitboeten van de tijdelijke zondestraffen. Door aflaten kunnen de gelovigen dus voor zichzelf en voor de zielen in het vagevuur vergeving van de tijdelijke zondestraffen verkrijgen.

Door de aflaten wordt niet de zonde zelf vergeven, maar worden alleen tijdelijke straffen kwijtgescholden, die na de vergiffenis der zonden zijn overgebleven. Als de H. Kerk ons aflaten verleent, past zij op ons toe de oneindige voldoeningen van Jezus Christus, en de overvloedige voldoeningen van de Heiligen. Bron: Katechismus van de Katholieke Kerk.

Vagevuur
De Kerk noemt de laatste loutering van de uitverkorenen, die geheel verschillend is van de straf van de verdoemden, vagevuur. De Kerk heeft de geloofsleer met betrekking tot het vagevuur vooral op de concilies van Florence en Trente geformuleerd.

De overlevering van de Kerk spreekt met verwijzing naar bepaalde schriftteksten van een louterend vuur (zie: 1 Kor. 3,15 en 1 Petr. 1,7). In geval van bepaalde lichte zonden moet men geloven dat er vóór het oordeel een louterend vuur bestaat overeenkomstig hetgeen de Waarheid zegt: "Als iemand een lastering tegen de heilige Geest geuit heeft, zal hem geen vergiffenis geschonken worden, noch in deze, noch in de komende wereld" (Mt. 12,31). Op grond van deze uitspraak kunnen wij aannemen dat bepaalde zonden vergeven kunnen worden in deze wereld, maar andere in de komende wereld.

Deze leer vindt ook steun in de gebedspraktijk voor de overledenen, waarover de heilige Schrift al spreekt: 'Daarom liet hij (Judas de Makkabeeër) voor de overledenen een zoenoffer opdragen, opdat zij van hun zonde zouden worden vrijgesproken' (2 Makk. 12, 45). Vanaf de eerste tijden heeft de Kerk de nagedachtenis van de overledenen geëerd door voor hen voorbeden te verrichten en vooral door voor hen het offer van de Eucharistie op te dragen, opdat zij na gelouterd te zijn, kunnen komen tot de gelukzalige aanschouwing van God. Bron: Katechismus van de Katholieke Kerk.