OVERWEGING VAN JEZUS' KRUISWEG
DOOR PAUS JOHANNES PAULUS II

Van dat ogenblik af begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, maar dat Hij na ter dood gebracht te zijn op de derde dag zou verrijzen. (Mt.16,21)

Toen de tijd aangebroken was, ging Hij met de apostelen aan tafel aanliggen. Hij sprak nu tot hen: "Vurig heb ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten". (Lc.22,14-15)

In deze meditatie zullen wij de voetstappen van de Heer trachten te volgen op de weg die van het pretorium van Pilatus leidt naar wat de 'Schedelplaats' heet, in het Hebreeuws Golgotha (Joh.19,17). Tot op de huidige dag wordt die weg bezocht door pelgrims die uit de hele wereld naar het Heilige Land komen. Ook Uwe Heiligheid heeft hem afgelegd, omstuwd door een enorm grote menigte inwoners van Jeruzalem en pelgrims. De Kruisweg van onze Heer Jezus Christus hangt historisch samen met de plaatsen waarlangs hij werd afgelegd. Tegelijkertijd echter is hij naar vele andere plaatsen overgebracht, waar de gelovigen hun goddelijke Meester in de geest willen volgen op de weg van Jeruzalem. In enkele heiligdommen, zoals in Kalwaria Zebrzydowska, heeft de godsvrucht van de gelovigen voor het lijden van de Heer de Kruisweg aangelegd met zeer ver van elkaar liggende staties. Gewoonlijk zijn er in onze kerken, zoals in Jeruzalem tussen het pretorium en de basiliek van het graf van Christus, veertien staties. Laten wij nu geestelijk stil blijven staan bij deze staties en daarbij het mysterie overwegen van Christus Die Zijn kruis draagt.

Eerste statie: Jezus wordt ter dood veroordeeld
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A. omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Pilatus ging weer naar buiten en zei tot hen: "Ziehier, ik breng Hem naar buiten om u te doen weten, dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind". Jezus kwam dus naar buiten, terwijl Hij nog de doornenkroon en de purperen mantel droeg. Pilatus zei tot hen: "Ziehier de mens". Maar toen de hogepriesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden ze: "Kruisigen, kruisigen!" Toen leverde hij Hem aan hen uit om de kruisdood te ondergaan. (Joh.19,4-6 en 16)
Maar op hem heeft Jahwe laten neerkomen de schuld van ons allen. (Jes.53,6)
Het vonnis van Pilatus werd geveld onder druk van de priesters en de menigte. De terdoodveroordeling door kruisiging had hun hartstochten moeten bevredigen en het antwoord moeten zijn op hun geroep: 'Kruisig hem, kruisig hem!' (Mc.15,13-14 enz.). De Romeinse pretor dacht zich aan het vonnis te onttrekken door zijn handen te wassen, zoals hij zich eerst reeds had afgemaakt van de woorden van Christus Die Zijn Rijk vereenzelvigd had met de waarheid, met het getuigenis van de waarheid (Joh.18,38). In beide gevallen trachtte Pilatus zijn onafhankelijkheid te bewaren, in zekere zin 'terzijde' te blijven. Maar dat was slechts schijn. Het kruis waartoe Jezus van Nazareth werd veroordeeld (Joh.19,16), alsook Zijn waarheid over het Rijk (Joh.18, 36-37), moeten de Romeinse pretor tot in het diepst van zijn ziel geraakt hebben. Dit was en is een werkelijkheid, waartegenover men niet terzijde of aan de kant kan blijven.
Het feit dat Jezus, Zoon van God, over Zijn Rijk ondervraagd is, dat hij hiervoor door de mens gevonnist en ter dood veroordeeld is, vormt het beginsel van dat eindgetuigenis van God die de wereld zozeer heeft liefgehad (vgl. Joh.3,16).
Wij bevinden ons voor dit getuigenis en wij weten dat het ons niet geoorloofd is, de handen te wassen.

ONZE VADER ...

Naast het kruis, met wenende ogen, stond de Moeder diep bewogen, wijl haar Zoon te sterven hing.

Tweede statie: Jezus neemt het kruis op Zijn schouders
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Zelf Zijn kruis dragend trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet, in het Hebreeuws Golgotha. (Joh.19,17)

Waarlijk, het waren onze ziekten die Hij op Zich nam, en onze smarten, die Hij heeft gedragen. (Jes.53,4)

De voltrekking van het vonnis, de terechtstelling, is begonnen. Christus moet als ter dood veroordeelde het kruis op de schouders nemen, evenals de twee andere veroordeelden die dezelfde straf moeten ondergaan: 'hij liet zich onder de boosdoeners tellen' (Jes.53,12). Christus naderde tot het kruis met heel zijn lichaam verschrikkelijk gepijnigd en gekneusd, met bloed dat hem langs het gelaat liep van Zijn met doornen gekroonde hoofd. Ziehier de mens! (Joh.19,5). In hem is heel de door de profeten voorzegde waarheid over de Mensenzoon, de door Jesaja aangekondigde waarheid over de dienaar van Jahwe: 'Om onze misdaden wordt Hij gebroken ... door zijn striemen komt ons genezing' (Jes.53,5). In Hem is ook een zekere consequentie aanwezig die verbijstering oproept om wat de mens zijn God heeft aangedaan. Pilatus zegt: 'Ziehier de mens' (Joh.19,5): 'Kijk wat jullie met deze mens hebben gedaan!' In die uitspraak lijkt een andere stem mee te klinken, die schijnt te willen zeggen: 'Kijk wat jullie in deze mens met jullie God hebben gedaan!'. Aangrijpend is dat meeklinken, de interferentie van deze stem die wij uit het verhaal horen, met wat ons bereikt door de kennis van het geloof. Ziehier de mens! Jezus 'die Christus genoemd wordt' (Mt.27,17) neemt het kruis op zijn schouders (Joh.19,17). De terechtstelling is begonnen.

ONZE VADER ...

Dwars toen door het zuchtend harte, overstelpt van wee en smarte,

drong het zwaard der marteling.

Derde statie: Jezus valt voor de eerste maal onder het kruis
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A. omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Voorwaar, voorwaar, lk zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen, maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. (Joh 12,24)
Hij werd gefolterd en diep vernederd, maar heeft zijn mond niet geopend. (Jes. 53,7)

Jezus valt onder het kruis. Hij valt ter aarde. Hij neemt Zijn toevlucht niet tot Zijn bovenmenselijke krachten. Hij doet geen beroep op de macht van de engelen. 'Of meent ge soms dat Ik niet de hulp van Mijn Vader kan inroepen, Die mij dan aanstonds meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?' (Mt.26,53). Hij vraagt dit niet. Nu Hij de kelk uit de handen van de Vader aanvaard heeft (Mc.14,36 enz.), wil Hij deze tot op de bodem uitdrinken. Dat verlangt Hij juist. En daarom denkt Hij niet aan een of andere bovenmenselijke kracht, hoewel die tot zijn beschikking staat. Pijnlijke verbazing kan dat meegebracht hebben voor wie Hem gezien hadden toen Hij gebiedend optrad tegenover het menselijk verval, tegenover verminkingen, ziekten en zelfs tegenover de dood. En nu? Is dit alles Hem ontzegd? En toch 'leefden wij in de hoop', zullen enkele dagen de leerlingen van Emmaus zeggen (vgl. Lc.24,21). Als Gij de Zoon van God zijt ...' (Mt.27,40) zullen de leden van het Sanhedrin Hem provoceren. 'Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan hij niet redden' (Mc.15,31; Mt.27,42) zal de menigte roepen. En Hij aanvaardt deze provocerende zinnen die heel de betekenis van Zijn zending, van de toespraken die Hij had gehouden, van de verrichte wondertekenen, schijnen teniet te doen. Hij aanvaardt al deze woorden, Hij heeft besloten zich er niet tegen te verzetten. Hij wil beledigd worden. Hij wil wankelen. Hij wil vallen onder het kruis. Hij wil ten einde toe, tot in de kleinste bijzonderheden, trouw zijn aan deze uitspraak: 'Maar toch, niet wat Ik maar wat Gij wilt' (vgl. Mc.14,36 enz.). God zal het heil van de mensheid putten uit het vallen van Christus onder het kruis.

ONZE VADER ...

O hoe droef, hoe vol van rouwe, was de zegenrijkste Vrouwe, moeder van de een'ge Zoon.

Vierde statie: Jezus ontmoet Zijn Bedroefde Moeder
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A. omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Mijn moeder en Mijn broeders zijn zij, die het woord van God horen en ernaar handelen (Lc. 8,21).
Nu zei Maria: "Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord". (Lc.1,38)
De moeder, Maria, ontmoet haar Zoon op de kruisweg. Zijn kruis wordt háár kruis, Zijn vernedering is de háre, de openbare schande wordt háár schande. Het is de menselijke gang van zaken. Zo moeten de mensen rondom haar het voelen en zo treft het haar hart: ' ...en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord' (Lc.2,35). De woorden die uitgesproken werden toen Jezus veertig dagen oud was, gaan op dit ogenblik in vervulling. Zij bereiken nu hun totale volheid. En Maria gaat, doorboord door dit onzichtbare zwaard, naar het Kalvarië van haar Zoon, naar haar eigen Kalvarië. De christelijke vroomheid ziet haar met dat zwaard in het hart en beeldhouwt en schildert haar zo af. Moeder van smarten.
'O gij, die met hem hebt medegeleden', herhalen de gelovigen in hun binnenste, wetend dat het mysterie van dit lijden juist zo moet worden uitgedrukt. Hoewel deze smart haar toebehoort en haar treft in het diepst van haar moederschap, wordt de volle waarheid van dat lijden echter uitgedrukt met het woord 'mede-lijden'. Het behoort tot hetzelfde mysterie: het drukt als het ware de eenheid met het lijden van de Zoon uit.

WEES GEGROET ...

Hoe zij leed, de diepbedroefde, tere moeder, wijl ze toefde

bij die Zoon, aan 't kruis ten toon.

Vijfde Statie: Simon van Cyrene helpt Jezus het kruis dragen
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Toen ze de stad uitgingen, ontmoetten ze een Cyreneeër, Simon genaamd en vorderden hem tot het dragen van Jezus' kruis. (Mt 27,32)
Wie Mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. (Mt.16,24)
Simon van Cyrene, die geroepen werd om het kruis te dragen (vgl. Mc.15, 21; Lc.23,26), wilde het beslist niet dragen. Hij werd dus gedwongen. Hij liep naast Christus onder dezelfde last. Hij leende hem zijn schouders toen de schouders van de veroordeelde te zwak leken. Hij was dichtbij Hem, dichterbij dan Maria, dichterbij dan Johannes, die hoewel een man, niet geroepen werd om hem te helpen. Ze hebben hèm geroepen, Simon uit Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, zoals het evangelie van Marcus bericht (Mc.15,21). Ze hebben hem geroepen, ze hebben hem gedwongen. Hoelang heeft deze dwang geduurd? Hoelang heeft hij naast Hem gelopen, terwijl hij liet zien dat hij niets te maken had met de veroordeelde, met zijn schuld, met zijn straf? Hoelang is hij zo voortgegaan, innerlijk verdeeld, met een barrière van onverschilligheid tegenover de Mens Die leed? Ik was naakt, Ik had dorst, Ik was gevangen' (vgl. Mt.25,35-36), Ik heb het kruis gedragen... en: heb jij het met me mee gedragen?... heb je het werkelijk tot het eind toe met me mee gedragen?We weten het niet. De heilige Marcus bericht alleen de naam van de zonen van de man uit Cyrene en de traditie zegt dat zij behoorden tot de christengemeente rond de heilige Petrus (vgl. Rom.16,13).

ONZE VADER ...

Wie toch die niet wenen zoude, zo hij 't bitter leed aanschouwde, dat Maria's hart verscheurt!

Zesde statie: Veronica droogt het aanschijn van Jezus af
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Wie Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft. Als een licht ben Ik in de wereld gekomen, opdat al wie in Mij gelooft, niet in de duisternis blijft. (Joh.12,45-46)
Gij zegt - en mijn hart spreekt het na: "zoekt Mijn aanschijn". Uw Aanschijn, Heer, wil ik zoeken. (Ps.27,8)
De traditie heeft ons Veronica overgeleverd. Misschien vult zij het verhaal van de man van Cyrene aan. Want het is zeker dat zij - hoewel zij als vrouw het kruis niet lichamelijk heeft gedragen en ook niet gedwongen werd om dat te doen - dit kruis toch beslist met Jezus heeft meegedragen: zij heeft het gedragen zoals zij kon, zoals het op dat ogenblik mogelijk was dit te doen en zoals haar hart het haar ingaf: zij heeft Zijn Gelaat afgewist. Deze bijzonderheid die door de traditie verhaald wordt, lijkt ook gemakkelijk te verklaren: op de doek waarmee zij Zijn Gelaat heeft afgewist, is het uiterlijk van Christus afgedrukt gebleven. Juist omdat het helemaal bebloed en bezweet was, kon het sporen en omtrekken achterlaten. Maar de betekenis van deze bijzonderheid kan ook anders worden geïnterpreteerd, als men haar beschouwt in het licht van de toespraak van Christus over het laatste oordeel. Er zijn er ongetwijfeld velen die zullen vragen: 'Heer, wanneer hebben wij dit gedaan?' En Jezus zal antwoorden: 'Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan' (vgl. Mt.25,37-40). De Zaligmaker drukt namelijk Zijn gelijkenis op elke liefdedaad, zoals op de doek van Veronica.

ONZE VADER ...

Wie, die zonder medelijden, Christus' Moeder zou zien lijden, daar zij met haar Zoon zo treurt!

Zevende statie: Jezus valt voor de tweede maal onder het kruis
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Wie zijn leven bemint, verliest het; maar wie zijn leven in deze wereld haat, zal het ten eeuwigen leven bewaren. (Joh 12,25)
Zijn uiterlijk noch schoonheid waren het bekijken waard, hij was geen verschijning, die bewondering wekt. (Jes.53,2)
'Ik ben een worm en geen mens, spot der schare, veracht door het volk (Ps.22,7): de woorden van de profeet en psalmist vinden hun volle verwezenlijking in deze smalle, steile straatjes van Jeruzalem, tijdens de laatste uren voor Pasen. En wij weten dat die uren, vlak voor het feest, zenuwslopend zijn en dat de straten propvol zijn. In die context worden de woorden van de psalmist bewaarheid, al denkt ook niemand eraan. En zeker wordt het niet beseft door de mensen die minachting betonen, voor wie die Jezus van Nazareth, die daar voor de tweede maal onder het kruis valt, een voorwerp van hoon is geworden. En hij wil het zo, hij wil dat de profetie vervuld wordt. Hij valt dus, uitgeput van inspanning. Hij valt om de wil van Zijn Vader, welke wil ook wordt uitgedrukt in de woorden van de profeet. Hij valt uit eigen wil, want 'hoe zouden anders de Schriften in vervulling gaan?' (Mt.26,54): 'Ik ben een worm en geen mens' (Ps.22,7), dus ook geen 'ziehier de mens' (Joh.19,5), nog minder, nog erger. Een worm kronkelt plat over de grond; de mens daarentegen gaat als koning van de schepselen rechtop. Een worm knaagt ook aan het hout: als een worm knaagt de wroeging over de zonde aan het geweten van de mens. Wroeging over de tweede val.

ONZE VADER ...

Voor de zonden van de zijnen, zag zij Jezus zo in pijnen, door de gesels gekastijd.

Achtste statie: Jezus troost de wenende vrouwen
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Een grote volksmenigte volgde Hem, ook vrouwen die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden. Jezus keerde zich tot hen en sprak: "Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen. Want als men zo doet met het groene hout, wat zal er dan met het dorre gebeuren?" (Lc.23,27-28 en 31)
Toch is Hij uit het land der levenden weggerukt, geslagen om de weerspannigheid van mijn volk. (Js.53,8). Ziehier de oproep tot berouw, tot echt berouw, tot weeklacht, in de waarheid van het bedreven kwaad. Jezus zegt tot de dochters van Jeruzalem die over hem weeklaagden: 'Weent niet over mij, maar weent over uzelf en uw kinderen' (Lc.23,28). Men kan niet aan de oppervlakte van het kwaad blijven, men moet tot de wortels ervan gaan, tot de oorzaken, tot de diepste waarheid van het geweten. Juist dat wil Jezus zeggen met het dragen van Zijn kruis, Hij, Die altijd 'geweten heeft wat er in de mens stak' (vgl. Joh.2,25) en dit altijd nog weet. Daarom moet Hij altijd de naaste getuige blijven van onze daden en van de oordelen die wij daarover vellen in ons geweten. Misschien laat Hij ons zelfs begrijpen dat deze oordelen weloverwogen, beredeneerd, objectief moeten zijn - 'weent niet', zegt Hij - maar tegelijkertijd verbonden met al wat deze waarheid bevat: Hij maakt ons daarop attent, want Hij is degene die het kruis draagt.

Ik vraag u, Heer, te kunnen leven en wandelen in de waarheid! Amen.

ONZE VADER ...

Zoveel heeft in ziel en leden, gaarn' uw Zoon voor mij geleden: laat mij delen in Zijn smart.

Negende statie: Jezus valt voor de derde maal onder het kruis
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Als de wereld u haat, bedenkt dan dat zij Mij eerder heeft gehaat dan u (Joh.15,18)
Geminacht en gemeden werd Hij door de mensen, Man van smarten, met ziekte vertrouwd, een Mens Die Zijn gezicht voor ons verbergt, geminacht en als niet de moeite waard beschouwd. (Jes.53,3)
'Hij heeft Zich nog meer vernederd. Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis' (Fil.2,8). Elke statie van deze weg is een mijlpaal van deze gehoorzaamheid en van deze vernietiging. De maat van deze vernietiging begrijpen wij wanneer de woorden van de profeet ons doen herinneren, dat God de schuld van ons allen op Jezus heeft laten neerkomen: 'Wij allen waren als schapen verloren gelopen, en ieder van ons was eigen wegen gegaan; maar op hem heeft Jahwe laten neerkomen de schuld van ons allen.' (Jes.53,6). De maat van deze vernietiging beseffen wij wanneer wij zien dat Jezus nogmaals, voor de derde maal, onder het kruis valt. Wij begrijpen het wanneer wij overwegen wie het is die daar valt, wie het is die daar onder het kruis in het stof van de weg ligt, naast de voeten van vijandelijke mensen die Hem geen vernedering en belediging besparen... Wie is het die daar valt? Wie is Jezus Christus? 'Hij, Die bestond in goddelijke majesteit heeft Zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich nog meer vernederd, Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis.' (Fil.2, 6-8)

ONZE VADER ...

Laat mij moeder, bron van liefde, voelen 't leed dat u doorgriefde, dat ik met u medeween.

Tiende statie: Jezus wordt van Zijn klederen beroofd
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Ze verdeelden Zijn kleren onder elkaar door er om te dobbelen. (Mt.27,35)
En, zoals een schaap dat stom is voor zijn scheerders, heeft hij Zijn mond niet geopend. (Js.53,7)
Wanneer Jezus van Zijn kleren beroofd (vlg. Mc.15,24 enz.) op Golgotha staat, gaan onze gedachten naar Zijn Moeder: wij keren terug naar de oorsprong van dat Lichaam dat toen reeds, nog voor de kruisiging, een en al wonden was (vgl. Jes.52,14). Het mysterie van de menswording: de Zoon van God neemt Zijn Lichaam aan in de schoot van Maria (vgl. Mt.1,23; Lc.1,26-38). De Zoon van God spreekt tot de Vader met de woorden van de psalm: 'Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild... maar Gij hebt voor mij een lichaam bereid' (Hebr.10,5; vgl. Ps.40,7). Het lichaam van de mens drukt zijn ziel uit. Het lichaam van Christus drukt Zijn liefde voor de Vader uit: 'Toen zei ik: hier ben ik... Ik ben gekomen, o God, om Uw wil te doen' (Hebr.10,7; vgl. Ps.40,9). 'Ik doe altijd wat Hem behaagt' (Joh.8,29). Dit ontklede lichaam vervult de wil van de Zoon en die van de Vader met elke wonde, met elke rilling van pijn, met elke gescheurde spier, met elk straaltje bloed dat vloeit, met heel de moeheid van de armen, met de kneuzingen van de nek en de schouders, met een vreselijke pijn aan de slapen. Dit lichaam voltrekt de wil van de Vader wanneer het van de kleren wordt beroofd en als een folterobject wordt behandeld, wanneer het de ontzaglijk grote smart van de ontwijde mensheid in zich besloten houdt. Het lichaam van de mens wordt op verschillende manieren ontwijd. Bij deze statie moeten wij denken aan de Moeder van Christus, omdat het Lichaam van Gods Zoon onder haar hart, voor haar ogen, tussen haar handen een volledige aanbidding heeft ontvangen.

ONZE VADER ...

Doet mijn hart voor Jezus branden, vlecht gij zelf de liefdesbanden, dat ik God behaag alleen.

Elfde statie: Jezus wordt aan het kruis genageld
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Toen zij op de plaats kwamen die Schedel heet, sloegen zij Hem daar aan het kruis, en zo ook de misdadigers, de een rechts, de ander links. En Jezus zeide: "Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen". (Lc.23,33-34)
Hij werd doorstoken om onze weerspannigheid, om onze zonden gebroken; Hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dank zij Zijn striemen is er voor ons genezing. (Jes.53,5)
'Ze hebben Mijn handen doorstoken en Mijn voeten. Al mijn beenderen kan ik tellen' (Ps.22,17-18). 'Kan ik tellen ...'. Welke profetische woorden! En toch weten wij dat dit Lichaam een losprijs is. Heel dit Lichaam is één grote losprijs: de handen, de voeten, elk bot. Heel de Mens in uiterste gespannenheid: skelet, spieren, zenuwstelsel, elk orgaan, elke cel - alles is tot het uiterste gespannen. 'En wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven, zal Ik allen tot Mij trekken' (Joh.12,32). Dit zijn de woorden die de volle werkelijkheid van de kruisiging uitdrukken. Daartoe behoort ook die verschrikkelijke spanning in de handen, de voeten en alle beenderen: de verschrikkelijke spanning van heel het Lichaam dat daar als een voorwerp aan de balken van het kruis genageld hangt om vernietigd te worden tot aan het eind van de doodskrampen. En in die zelfde werkelijkheid van de kruisiging treedt heel de wereld binnen die Jezus tot zich wil trekken (vgl. Joh.12,32). De wereld is onderhevig aan de zwaartekracht van het lichaam, dat volgens de wet van de traagheid naar omlaag trekt. Juist in die zwaartekracht ligt het lijden van de gekruisigde. 'Gij zijt van beneden, Ik ben van ben van boven' (Joh.8,23). Zijn woorden aan het kruis zijn: 'Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen' (Lc.23,34).

ONZE VADER ...

Moeder, wil dit heil bewerken, des Gekruisten wondemerken, diep te prenten in mijn hart.

Twaalfde statie: Jezus sterft aan het kruis
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

En wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven, zal Ik allen tot Mij trekken. (Joh.12,32).
Het was nu omtrent het zesde uur; er viel duisternis over heel de streek tot aan het negende uur toe, doordat de zon geen licht meer gaf. Het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor. Toen riep Jezus met luider stem: "Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest". Nadat Hij dit gezegd had, gaf Hij de geest. (Lc.23,44-46).
Aan het kruis genageld, onbeweeglijk in die vreselijke houding, roept Jezus de Vader aan (vgl. Mc.15,34; Mt.27,46; Lc.23,46). Al Zijn aanroepingen getuigen ervan dat Hij één is met Hem. 'Ik en de Vader, Wij zijn één' (Joh.10, 30); 'Wie Mij ziet, ziet de Vader' (Joh.14,9); 'Mijn Vader is tot op de dag van vandaag voortdurend aan het werk, en ook Ik houd niet op met werken' (Joh.5,17). Zo zien we nu het verhevenste, het subliemste werken van de Zoon in eenheid met de Vader. Ja, in eenheid, in de diepste eenheid, juist wanneer Hij uitroept: 'Eloï, Eloï, lama sabaktani' — 'Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?' (Mc.15,34; Mt.27,46). Dit werken wordt uitgedrukt door de verticale lijn van het Lichaam dat langs de rechtopstaande balk van het kruis gespannen is en door de horizontale lijn van de armen die langs de dwarsbalk zijn gespannen. De mens die naar deze armen kijkt, kan denken dat zij met kracht de mens en de wereld omarmen. Ziehier de mens. Ziehier God zelf. 'Door Hem... hebben wij het leven, het bewegen en het zijn' (Hand.17,28). Door Hem: door die langs de dwarsbalk van het kruis gespannen armen. Het mysterie van de verlossing.

ONZE VADER...

Zag haar dierbaar kind in 't sterven, ook Zijn Vaders troost nog derven, heel verlaten al die tijd.

Dertiende statie: Het Lichaam van Jezus wordt van het kruis genomen
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Aangezien het voorbereidingsdag was en de Joden niet wilden dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven, vroegen zij aan Pilatus verlof de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen. Daarom kwamen de soldaten en sloegen zowel bij de ene als bij de andere die met Hem waren gekruisigd, de benen stuk. Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was, sloegen zij Hem de benen niet stuk, maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; terstond kwam er bloed en water uit. (Joh.19,31-34).
Geen stortvloed van water kan de liefde blussen, geen rivier spoelt haar weg. (Hooglied 18,7). Op het ogenblik dat het lichaam van Jezus van het kruis wordt genomen en in de armen van Maria gelegd, keert voor onze ogen het ogenblik terug waarop Maria de groet van de engel Gabriël aanvaardde: 'Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven... God de Heer zal Hem de troon van Zijn vader David schenken... en aan Zijn koningschap zal nooit een einde komen' (Lc.1,31-33). Maria heeft alleen gezegd: 'Mij geschiede naar uw woord' (Lc.1,38), alsof zij toen reeds had willen uitdrukken wat zij op dit moment doormaakt. In het mysterie van de verlossing zijn de genade, dat wil zeggen de gave van God zelf, en de 'betaling' van het menselijk hart dooreen gestrengeld. In dit mysterie worden wij verrijkt met een gave van boven (vgl. Jak.1,17) en tegelijkertijd gekocht met als losprijs de Zoon van God (vgl. 1Kor.6,20; 7,23; Hand.20,28). En Maria, die meer dan wie ook met gaven verrijkt werd, betaalt ook meer. Met het hart. Met dit mysterie is de wonderlijke belofte verbonden die door Simeon werd uitgesproken tijdens de opdracht van Jezus in de tempel: 'En een zwaard zal ook uw eigen ziel doorboren' (Lc.2,35). Zo moeten de gedachten van vele harten worden ontsluierd'. Ook dit wordt vervuld. Hoeveel mensenharten gaan niet open voor het hart van deze Moeder die zoveel betaald heeft!

En Jezus is opnieuw helemaal in haar armen, zoals Hij dat geweest was in de stal van Bethlehem (vgl. Lc.2,16), op de vlucht naar Egypte (vlg. Mt.2,14) en te Nazareth (vgl. Lc.2,39-40). De piëta.

ONZE VADER ...

Laat als kind met U mij wenen, medelijdend mij verenen, met Uw Zoon, mijn leven lang.

Veertiende statie: Jezus wordt in het graf gelegd, waaruit Hij in heerlijkheid zal verrijzen
V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U,
A.
omdat Gij door Uw heilig kruis de wereld verlost hebt.

Op de plaats waar Hij gekruisigd werd, lag een tuin en in die tuin een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was neergelegd. Zij legden Jezus daarin neer. (Joh.19,41-42).
Gij geeft mij niet prijs aan de dood, géén graf geeft Gij uw vrome voor ogen. (Ps.16,10).
Vanaf het ogenblik waarop de mens wegens de zonde verwijderd werd van de boom van het leven (vgl. Gen.3), is de aarde een kerkhof geworden. Zoveel mensen, zoveel graven. Een grote planeet van graven. In de nabijheid van Kalvarië was er een graf dat toebehoorde aan Jozef van Arimatea (vgl. Mt.27,60). In dit graf is met goedvinden van Jozef het Lichaam van Jezus neergelegd na de kruisafname (vlg. Mc.15,42-46 enz.). Men heeft het er inderhaast neergelegd, zodat de plechtigheid beëindigd was voor het Paasfeest (vgl. Joh.19,31), dat bij zonsondergang zou beginnen. Van alle graven die over de continenten van onze planeet verspreid liggen, is er slechts één waarin de Zoon van God, de mens Jezus Christus, de dood overwonnen heeft met zijn dood.'O dood, uw dood zal Ik zijn!' (1e antifoon lauden Paaszaterdag). De boom van het leven, waarvan de mens wegens de zonde verdreven was, is opnieuw aan de mensen geopenbaard in het lichaam van Christus: 'Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is Mijn vlees, ten bate van het leven der wereld' (Joh.6,51).
Niettegenstaande onze planeet steeds opnieuw bevolkt wordt met graven, niettegenstaande de groei van het kerkhof waar de uit stof gemaakte mens weer tot stof wederkeert (vgl. Gen.3,19), leven toch alle mensen die zien naar het graf van Jezus Christus in de verwachting van de verrijzenis.

ONZE VADER …

Als mijn lichaam komt te sterven, laat mijn ziele dan verwerven, 's hemels blijde gloriepracht.